een discussie op gang kwam over de aard van de Skala der Ausbildung, die echter te veel afweek van de initiële doelstelling van dat onderwerp, wens ik graag deze discussie als uitgangspunt van een nieuw topic openen.
Daarenboven wordt de Skala der Ausbildung vaak voorgesteld als het eindpunt van een lineaire progressie in de dressuur en zo oneigenlijk gelegitimeerd als de dressuurmethode bij uitstek. Hoewel we inhoudelijk kunnen discussiëren over de inhoud van de Skala als de kernstructuur van de hedendaagse Duitse methode, wil ik voor eens en altijd dit oneigenlijk gebruik van historishe legitimering uit de wereld helpen. Omdat zoiets enkel kan op grond van een degelijk uitgeschreven betoog dat steunt op feitelijk bronnenmateriaal, wens ik dit topic te starten met een uitvoerig artikel.
Graag had ik dit artikel aangevangen met een citaat van Simpleman in het aangehaalde topic:
Simpelman schreef:Wat zou dat moeten zijn de Skala methode?
Het Skala der Ausbildung is precies wat de titel aangeeft een (verglijdende) schaal bij de africhting van het paard, het is geen methode, simpel gezegd is het een omhulsel dat zou kunnen passen als begeleiding bij totaal verschillende methodes.
Deze stelling stoelt op historisch zeer losse schroeven. In een vorige post heb ik uitvoerig beschreven (met naam en toenaam) hoe de Skala als een structureel trainingsoverzicht van de hedendaagse sportdressuur volgens de Duitse lijn (de FN) tot stand is gekomen. Ik citeer de relevante passage nogmaals voor alle duidelijkheid.
XavierB schreef:Maar laat ons eerst en vooral de vraag stellen: vanwaar komt de Skala der Ausbildung? De eerste versie van deze Skala gaat terug op een voorschrift uit de Duitse Cavalerie, genaamd Reitforschrift 12, geschreven in 1912 als een algemeen opleidingsvoorschrift. Hoewel dit document nog niet structureel is gestoeld op een 'Skala' begrip, zijn vele elementen van de latere Ausbildung, inclusief het begrip Durchgelassigheit duidelijk merkbaar. Hetzelfde jaar zou dressuur ook gepraktiseerd worden als een internationale sport tijdens de Olympische Spelen te Stockholm, hoewel de hippische disciplines (tot 1952) waren voorbehouden voor cavaleristen.
Een tweede prominente stap in de ontwikkeling van de Skala is de heruitgave van Steinbrechts werk, Das Gymnasium des Pferdes, door Hans von Heydebreck in 1935. Deze auteur was al een commissielid voor hdf 12 (en wellicht verantwoordelijk voor de inclusie van Steinbrechts leerstellingen in dat cavaleriehandboek). Niettemin maakt von Heydebreck een essentiële interpretatie in het werk van Steinbrecht, dat achteraf het idee van de Skala zou blijven tekenen (en overigens in grote tegenstelling zou brengen met de Franse school), namelijk de interpretatie van de 'Anlehnung' en diens interactie met 'Schwung'. Het idee dat het paard op het bit dient gereden te worden, waardoor een fysiek merkbare druk door het bit wordt gegenereerd in de paardenmond is afkomstig van deze auteur (en niet van Steinbrecht zelf !!!). Niettemin was daarmee de basis gelegd voor de Richtlinien für Reiten und Fahren, dat voor het eerst in 1950 werd gepubliceerd (en sindsdien herhaaldelijk, maar steeds geherinterpreteerd, door de FN is uitgegeven).
De uitgave van de Richtlinien kwam op een keerpunt in de geschiedenis van de paardenwereld, aangezien na de Tweede Wereldoorlog het gebruik van het paard (met uitzondering van ploegpaarden) was teruggebracht op sportpraktijken, die nu danig werden uitgebreid door de toelating van burgers tot deze hippische activiteiten in 1952. De dressuur bleef dus voortbestaan, maar werd sterk beperkt en daardoor bepaald door de sportpraktijken, die een relict vormden in een drastisch kleiner wordende paardenwereld (in Duitsland bijvoorbeeld zakte het aantal paarden tussen 1950 en 1970 van 2,5 miljoen tot 250000).
De Skala bestond, initieel althans, uit een aantal trainingsfasen die werden vervat in typerende woorden (Takt, lossgelassigheit, anlehnung, Schwung, Geraderichtung, Versammlung). Fasen die heel herkenbaar terug te vinden zijn in het oorpsronkelijke Heerforschrift. Het probleem is dat men, door de nood aan specificatie binnen de sport, deze termen is gaan herinterpreteren en gaan gebruiken om de kwaliteit van de dressuur te gaan beoordelen. Met andere woorden, de woorden die de fasen aanduidden werden plots kwaliteiten, maar bleven gerangschikt in dezelfde Skala, wat voor steeds herhaalde verwarring en onduidelijkheid is blijven zorgen.
De volgende vraag die we ons kunnen stellen, is waarom het Hdf 12 als zo belangrijk werd geacht. Wel dit heeft te maken met de duidelijke invloed van Steinbrechts werk, Das Gymnasium des Pferdes, op de Duitse cavalerie in het algemeen en de hdf 12 in het bijzonder. Niettemin moet ik benadrukken dat hdf een cavaleriehandboek is. Dat wil zeggen dat Steinbrechts originele werk werd geformaliseerd, gegeneraliseerd (vele nuances die Steinbrecht maakte, staan niet te lezen in de hdf, zeker met betrekking tot de mentaliteit van het paard) en gepragmatiseerd (zij moesten het doel van de cavalerie dienen, rekening houdende met de kosten efficientie om zo een cavalerie op te leiden).
Niettemin is de algemene structuur van Steinbrechts werk herkenbaar in het Reitforschrift en bijgevolg in de Richtlinien, hoewel de interpretaties licht tot sterk zijn gewijzigd, en de feel van Steinbrecht door formalisering en standaardizing is verdwenen.
Met betrekking tot Steinbrecht moeten we overigens ook opmerkingen maken. De grote waarde van het werk van Steinbrecht ligt hem in zijn biomechanisch begrip van het paard. Steinbrecht had immers een opleiding als dierenarats genoten en paste de negentiende-eeuwse biomechanische inzichten (die overigens heel goed waren) toe op de dressuur die hij had geleerd van Louis Seeger. Een dressuur die weliswaar diende gereconstrueerd en gereintroduceerd worden. In de loop van de achttiende en vroege negentiende eeuw was de traditionele dressuur immers van het Europese toneel verdwenen. Enkel een instutuut als de Spaanse Rijschool, die inmiddels ook sterk werd beïnvloed door nieuwe cavaleriepraktijken, behield nog enige herinnering aan de oudere rijkunsten. Seeger, de leermeesters van Steinbrecht, had dan ook hier de dressuur geleerd onder de toenmalige prominente directeur Von Weyrother.
Het was Steinbrecht die in deze oude rijkunst de biomechanische voordelen kon herkennen. Hoewel Steinbrecht zelf deze rijkunst beoefende, was het schrijven van zijn werk (dat trouwens posthuum werd gepubliceerd, en voorzien van extra hoofdstukken geschreven door Plinzer, de uitgever van het werk en tevens een leerling van Steinbrecht) niet bedoeld om de traditionele rijkunst in volle glorie opnieuw tot leven te wekken. Steinbrecht begreep dat de tijden waren veranderd en dat zogenaamde hunting/coarsing praktijken de paardenkunst van zijn tijd zouden blijven domineren. Zijn doel was echter veel pragmatischer, namelijk het introduceren van lessen uit deze oude kunst in de hedendaagse trainingsmethoden om zo het niveau van de paardenkunst opnieuw op te krikken. Waarom? Wel simpelweg omdat Steinbrecht dit kon substantiëren vanuit zijn kennis over de biomechanica van het paard (dit kan je letterlijk nagaan in zijn inleiding).
Dit heeft echter twee prominente gevolgen. Ten eerste het feit dat Steinbrechts werk niet bedoeld is om de hoogste niveaus van dressuur te berreiken, maar een pragmatische natuur heeft. Ten tweede dat zijn werk, en vooral de structuur van het werk, vooral gestoeld is op de fysicaliteit van het paard. Dat wil niet zeggen dat Steinbrecht totaal geen oog had voor de mentale condities van het paard (hij maakt daar heel wat nuances over), maar wel dat hij niet beschikte over dezelfde structureel wetenschappelijke kennis om dergelijke aspecten op een even systematische wijze te integreren.
Vanwaar komt dus de Skala die aan de basis ligt van de hedendaagse dressuurkunst. Wel historisch gesproken is het een steeds geherinterpreteerde versie (met alle verwarring vandien) van een adaptatie (Richtlinien uit 1950) van een geformaliseerde, gegeneraliseerde en gepragmatiseerde versie (hdf 12) van pragmatisch neoklassieke reconstructie (Das Gymnasium).
Hoewel men vandaag in de Skala eerder kwaliteiten dan trainingsfasen herkent, is dit concept nog steeds onlosmakelijk verbonden met de hedendaagse Duitse school. Het heruitgeven van de Richtlinien gebeurt overigens nog steeds door de FN (http://www.fnverlag.de/pferdebuecher-reitbuecher-fuer-kinder-und-erwachsene/richtlinien-im-pferdesport-reiten-fahren_c48.html), weliswaar steeds gerevisioneerd.
Indien je de Skala als een interpretatiekader wenst te hanteren, dan is dat gerust een vrije keuze. Maar de persoonlijk herwerkte versie van die Skala is iets afzonderlijks dat je zelf dan dient te verklaren en te duiden en dat je niet kan opwerpen als 'de Skala' (want dit begrip dekt in feite een hele lading aan theoretische en praktische concepten uit de Duitse school). Wat de Skala precies behelst (en let op, want zoals ik al stelde is dit een veranderlijk gegeven) kan je nalezen in de diverse opeenvolgende versies van de Richtlinien.
Verder dien ik op te merken dat we wanneer je de Skala hanteert je inherent wordt geconfronteerd met een lineaire hiërarchie in kwaliteiten (ook al interpreteer je de zes kwaliteiten op een andere manier dan de FN voorschrijft). In die zin volg ik de stelling dierenarts Gerd Heuschmann (die overigens een aanhanger van de FN methode is): "Naar mijn mening zouden ervaren trainers moeten nadenken over de volgorde en de mogelijke wisselwerkingen van de eerste punten van het scala. Takt is volgens mij zonder een basale vorm van losgelatenheid niet mogelijk." (Heuschmann G., Kamphuis V (vert.), Dressuur onder Vuur. Wat elke ruiter moet weten om zijn paard gezond te houden (Tirion, 2008, orig. Finger in den Wunde, 2006). Een punt dat je overigens ook kunt maken op vlak van rechtheid vs impulsie. Wanneer ik jouw posts lees, zijn deze twee kwaliteiten dermate nauw met elkaar verweven (hoewel zij in de loop van de training op diverse manieren op elkaar zouden inwerken) dat geen boven de andere kan worden gesteld. Ik volg die mening volledig. Maar waarom dan vasthouden aan een schema dat een hiërarchie tussen beide wenst te scheppen?
In die optiek vind ik het hoog tijd dat we afstappen van het Skala idee en komen tot een ander structureel begrip van de diverse kwaliteiten die we in onze paarden willen bevestigd zien. Iedereen die er nog iets mee wenst te doen, komt uiteindelijk uit op een totaal ander model waarin de originele Skala nog amper herkenbaar is. Daarmee is overigens de discussie welke die kwaliteiten zijn en wat zij omvatten nog niet afgesloten.
Niettemin vloeit uit de bovengeschetste geschiedenis ook voort dat de volgende stelling niet klopt:
Simpleman schreef:Het Skala der Ausbildung, het resultaat van een oneindige ervaring in de africhting van heel grote aantallen paarden.
Het Skala is puur praktijkgericht en het kader past bij dat wat wij heden ten dage geacht worden te willen bereiken in de dressuur, namelijk zie FEI art401.
Hier wordt de veronderstelling van een cummulatieve lineariteit gemaakt (trouwens heel typerend voor een moderne gedachtengang, zie daarvoor het onderoek van de filosoof en historicus Koselleck, die overigens in 2003 een artikel over de paardengeschiedenis heeft geschreven dat zeer treffend van toepassing is op deze discussie: "Der Aufbruch in die Moderne oder das Ende des Pferdezeitalters"). Cummulatieve lineariteit is een vorm van vooruitgangsdenken waarbij men vanuit gaat dat de geschiedenis steeds progressief is, simpel gesteld: 'wat oud is, is altijd slechter' of 'wij staan altijd op de schouders van reuzen en daarom kijken we ook steeds verder'. Het zou fout zijn om te stellen dat er niet zoiets bestaat als cummulatieve lineariteit, met andere woorden dat er geen gerichte progressie bestaat in bepaalde gebieden waarbij we onze kennis en vaardigheden steeds weten uit te breiden en te verbeteren. Het voorbeeld dat Simpleman aanhaalt met betrekking tot de medische wetenschap is daarvan een goed voorbeeld (weliswaar betreffende de laatste twee eeuwen).
De hamvraag is of de parallel tussen een cumulatieve lineaire progressie, zoals in de medische wetenschappen, ook opgaat voor de hedendaagse paardenkunst in het algemeen en de dressuur in het bijzonder. Je hoort mij ongetwijfeld aankomen, uiteraard is dat niet het geval. Ik denk dat we op dat punt grondig van mening verschillen en omdat je alle recht hebt om mijn intelligentie in vraag te stellen, zal ik wederom uitvoerig proberen aan te tonen op welke basis ik die stelling maak. Het zal overigens toelichten waarom het begrijpen van de historische dimensie wel degelijk van groot nut voor onze hedendaagse praktijken kan zijn.
Het feit is dat de traditionele dressuur bij de aanvang van de moderniteit van het toneel is verdwenen. Een eerste reden ligt hem in wat historici aanduiden als het 'moderniseringsproces' (een concept dat voor het eerst is gelanceerd door de befaamde socioloog Max Weber). Het zal weinig verbazen dat modernisering een ingrijpende invloed heeft gehad op de paardenwereld. Persoonlijk identificeer ik drie grote invloeden die de moderniteit heeft gehad op onze manier om met paarden om te gaan. Ten eerste zijn er de economische invloeden, waardoor de paardenwereld meer en meer werd 'gekapitaliseerd' en het paard zelf meer en meer werd 'gecommodificeerd' (dat wil zeggen als een consumptiegoed werd aanschouwt). Eén van de fundamentele veranderingen is de daling van de 'relatieve waarde' van het paard als een gevolg van de welvaartsverhoging die de industriële revolutie met zich meebracht. Hierdoor werden paarden, die voorheen een uitzonderlijk prijzig en daarom uitzonderlijk uniek goed werden beschouwd, meer en meer gezien als vervangbare goederen. Dat dit gevolgen heeft op hoe men met paarden omging en hoezeer en op welke manier men wou investeren in paarden is evident. Het is door deze evolutie dat we een ommekeer zien in het idee dat de methode zich aan het paard moet aanpassen naar het idee dat een paard zich dient te conformeren in een methode (of anders simpelweg kon verkocht worden). Een bron die deze mentaliteit uitermate treffend beschrijft is de roman Anna Sewell uit 1877, Black Beauty.
Een tweede, later effect, van de modernisering is de mechanisering van de moderne maatschappij die we voornamelijk in het Interbellum moeten situeren. Hierdoor verloor het paard enige functionele rol in de maatschappij en werden paardenpraktijken (in Europa althans) teruggebracht op louter sportpraktijken. Met andere woorden werd vanaf dan de correcte opleiding van een paard in belangrijke mate bepaald door hoe goed een paard beantwoordde aan de specifieke verwachtingen die golden binnen iedere sporttak (op het Europese toneel was dat in eerste instantie koersen en jumping, in tweede instantie dressuur en eventing; hoewel er nationale variatie bestond en bestaat in het belang van iedere sporttak).
Een derde en moeilijker te bestuderen effect (daar gaat overigens het artikel van Kosseleck over) was de invloed van de modernisering op de mentaliteit van mensen en daarom ook van paardenmensen. Kort gesteld begonnen mensen op meer lineaire, doel efficiënte en mechanischeren manieren de wereld te percipiëren en erin te handelen. Onderschat zo niet welk effect het dagdagelijks omgaan met mechanismen heeft op jouw algemene gedragspatronen. Dit probleem wordt meermaals aangekaart door Gustav Steinbrecht:
Citaat:"De starre, eenvormige zit maakt het onmogelijk de hulpen in hun veelvoudige variaties, die afhankelijk zijn van een ongedwongen houding en souplesse van de afzonderlijek lichaamsdelen, te geven. Dat is de reden dat ik er iedere keer op terugkom dat men oude vooroordelen moet opgeven en de regels voor de houding van de ruiter uitsluitend mag afleiden uit de door de natuur bepaalde principes. De bekrompen, zogenoemde schoolzit waar veel instructeurs zo krampachtig aan vasthouden, is er de oorzaak van dat de kunst zo in diskrediet is geraakt. Hij verhindert de leerling zelfstandig te worden ten opzichte van het paard, omdat het hem in deze zit aan het nodige gevoel ontbreekt om de richting en de gang van het paard goed te kunnen beoordelen. De in deze zit opgeleide ruiter zal na veel moeite niet het doorgetrainde paard kunnen produceren - dat wil zeggen een paard waarvan de natuurlijke talenten door de dressuur niet alleen geregeld en onder controle zijn gekomen, maar bovendien door doelmatige oefening verbeterd en vermeerderd zijn - maar een houterige machine die weliswaar mechanisch correct werkt, maar befroofd is van elke souplesse en opgewektheid in de gangen. Dergelijke paarden zijn in het geheel niet geschikt om liefhebberij op te wekiken voor de kunst, want zij vermoeien de ruiter door hun afgestompte, mechanische manier van bewegen en zullen vroegtijdig versleten zijn.
Dat is de reden dat veel professionele ruiters tegenwoordig op de Engelse manier rijden. De hoge heren voelen zich zekerder en lekkerder op een goedgebouwd paard dat door een zogenoemde dressuur verwrongen en van alle levensvreugde beroofd is.
Mag deze prachtige kunst, die vanaf de vroegste tijden in hoog aanzien heeft gestaan en daar ook in zal blijven zolang er nog moed en ridderlijke gedachten in de mensen te vinden zijn, volgens u niet afglijden naar een onwaardig niveau?"
(Gustav Steinbrecht, Das Gymnasium des Pferdes in: Vannieuwendijk S. (vert.) (Rozhanitsa, 2013), pp. 43-44)
De trend naar uniforme en formele methodes en mechanische redeneringen typeert overigens nog sterk onze hedendaagse dressuur, ondanks de invloed van mensen als Gustav Steinbrecht. Dat is op zich niet verwonderlijk. Hoewel de Hdv 12 heel wat inspiratie uit Steinbrechts werk haalde, bleef het een cavalerievoorschrift dat erin moest voorzien om een grote groep aan cavaleristen op een tijdsefficiënte en uniforme manier op te leren. Een mooi illustratie dat 'mechanische trainingspraktijken' werden doorgezet in de cavalerie kan je vinden in onderstaande foto uit 1935, waarop te zien is hoe rekruten op houten machines moesten leren rijden.
Dergelijke vaststellingen zijn geen louter interessante historische weetjes. Het is belangrijk om te realiseren dat de Skala der Ausbildung zijn fundamentele basis heeft in dergelijke cavalerievoorschriften en dat bepaalde uitvoeringen nog steeds op die voorschriften gestoeld zijn. De zit is daarvan een uitmuntend voorbeeld, waarbij die vaak nog op zeer formele wijze wordt aangeleerd en ik denk dat het bokt forum vol staat van teleurgestelde dressuurruiters die punten hebben mislopen omdat hun zit niet beantwoorde aan de vooropgestelde omschrijvingen. Dat we op vlak van de zit vaak worden geconfronteerd met pertinente problemen wordt aangetoond in Dr. Nancy Nicholsons werk Biomechanical Riding. Dressage a rider's atlas (Zip Publishing, 2006). Alle biomechanische figuren met betrekking tot foute zitstijlen zijn gebaseerd op fotografische materiaal van internationale dressuur competities (ik verwijs concreet naar pp. 26-27, 33).
Naast het algemene proces van modernisering, zijn er ook meer concrete processen die een einde hebben gesteld aan de traditionele dressuur. Het meest belangrijke proces was wellicht de opkomende coarsing/hunting praktijken, die in de zeventiende eeuw in Engeland waren ontwikkeld (het is overigens tegen dat soort rijden dat Steinbrecht in bovenstaand citaat fulmineert). Deze praktijken zullen in de loop van de achttiende eeuw sterk voet aan grond krijgen in de rest van Europa, wat in de daarop volgende eeuw zelfs zou leiden tot de zogenaamde 'Anglomania' in de paardenwereld.
De reden dat deze praktijken de bovenhand wisten te krijgen, had weinig te maken met een zoektocht naar een meer geavanceerdere manier op paarden op te leiden. De eigenlijke reden was veel pragmatischer van aard en vloeide voort uit de groeiende onbruikbaarheid van de traditionele dressuur, die inmiddels sterk inzette op hoge vormen van verzameling en atletische oefeningen zoals de airs boven de grond, voor militaire doeleinden. Waar eens wendbaarheid en daarom verzameling van groot belang waren voor militaire en martiale praktijken, werd snelheid een steeds belangrijkere factor van moderne legers. Dat heeft te maken met de evolutie in de wapentechnologie gedurende de late zeventiende en achtiende eeuw. Artillerie werd steeds gerichter en na de Napoleontische Oorlogen ook mobieler. Vuurwapens werden accurater, hun bereik groter en hun herlaadsnelheden aanzienlijk korter. Daarenboven zou in de negentiende eeuw het landschap onder invloed van de industrialisering en de verhoogde bevolkingsaantallen drastisch veranderen, waardoor het aanleren van springen een centrale noodzakelijkheid van de cavalerie werd. Enkel een snelle cavalerie, waarbij de individuele training en kunde van beduidend minder belang was dan de tactische manoeuvres van gehele contingenten, had nog een plaats op dit soort slagvelden. Daarenboven waren de trainingstijden voor paard en ruiter die golden binnen een traditioneel dressuurmatige opleiding, onhoudbaar voor kostbewuste staatslegers. Bijgevolg werden coarsing/hunting praktijken die nauwer aansloten bij de pragmatische doelstellingen van het leger en makkelijker te trainen waren (maar daarom niet steeds bevorderlijk voor het paard) en masse ingevoerd.
Het gevolg voor de traditionele dressuur was vernietigend. In Duitsland zien we de snelle integratie van deze technieken bijvoorbeeld in het Pruissische leger van Frederik II, waarbij de paardenkunst nu is gaan stoelen op de cavalerieschool in Göttingen, die aanvankelijk zeer dressuurmatig opereerde, maar onder Frederiks hervormingen de nieuwe coarsing praktijken in de armen sloot. Zelfs het grote bastion van de traditionele dressuur in de achttiende eeuw, de koninklijke academie te Versailles, kwam onder druk te staan van nieuwe praktijken, vooral in der periode dat de gebroeders d'Abzac de leiding over de school droegen (1770-1789). Hoewel de dressuurmatige inzichten bleven behouden, werd meer en meer gestreefd naar een pragmatischere vorm van rijden die in de daaropvolgende eeuw de Franse traditie zou bepalen. Zo schreef de comte d'Aure over deze periode:
Citaat:"le talent de l'écuyer ne consistait plus alors suelement à faire parader, à à fatiguer inutilement un cheval pour obtenir des airs relevés, mais bien à calculer ses forces, à les ménager et à régulariser ses allures." (zoals geciteerd in Saurel E., Histoire de l'équitation (Stock, 1971), p. 265
De Franse traditie brengt ons bij de tweede concrete reden voor het verdwijnen van de traditionele dressuur, namelijk de afschaffing van de academische rij-instellingen als een gevolg van de Franse Revolutie. De traditionele dressuur werd bij uitstek beoefend door monarchen en de hoge adel, kortom het Ancien Régime, en werd in de revolutionaire periode een specifiek doelwit voor de burgerlijke klasse die de Revolutie aanstuurde. Dat had niet enkel een effect op de centrale instelling van deze academische traditie, de school van Versailles, maar tevens op een netwerk aan academieën in Franrkijk (Caen, Lyon, Marseille, Angers). Een tekenende illustratie van deze gerichtheid op rij-instellingen is de rijschool van de Tuilleries, waar de la Guerinière zich had gevestigd (en waar Pluvinel voordien de eerste academie had opgericht). Deze werd gesloten, maar de plaats werd tevens toegeëigend door de revolutionairen om er de eerste vergaderzaal van de Assemblée in onder te brengen (wat qua symboliek wel kan tellen). Onderstaand vind je een afbeelding van die Assemblée in de voormalige rijschool van de la Guerinière:
Na deze traumatische gebeurtenis voor de traditionele dressuur, restte enkel de Spaanse Rijschool (die in feite weinig prominent was voor de negentiende eeuw) als de enige academische instelling. In de loop van de achttiende eeuw had deze instelling de leerstellingen van de la Guerinière overgenomen, maar zij volgde eveneens de trend die we elders in Europa vaststelde, namelijk het pragmatizeren van de originele dressuur voor cavalerie praktijken. Vooral onder de befaamde hoofdruiter Max Ritter von Weyrother (1825-1833) wist de rijschool zo heel wat prominentie te bekomen, juist omwille van de pragmatische instelling dat een tegen dan heel wat beperktere kennis over de dressuur relevant kon zijn voor hedendaagse praktijken. Deze wederzijdse invloed komt wellicht het best tot uiting in de werken van Holbein. Hij schreef de instructies voor de Oostenrijkse cavalerie tussen 1873 en 1898 en publiceerde de Directives voor de Spaanse Rijshool in 1898. Dit handboek vormt nog steeds de basisinstructies voor de werking en methode van de Spaanse Rijschool vandaag.
Het mag dus duidelijk blijken dat doorheen de negentiende eeuw we amper kunnen spreken van een verrijking van de dressuur. Veeleer was de traditionele kennis en kunde die in voorgaande eeuwen was opgedaan grotendeels van de kaart verdwenen en van een volwaardige levende traditie was geen sprake meer. Niettemin merkten diverse 'paardenmeesters' op dat de nieuwe coarsing praktijken en hun integratie in de cavalerie vaak niet leidde tot de gewenste resultaten. Zo wijst Holbein op de problematische aard van een te snelle training en een te grote nadruk op snelheid in zijn Directives. Het is in deze context dat François Baucher wijst op de gebrekkige opleiding in de Franse paardentraditie en zijn eerste methode voorstelt waarin hij claimt paarden op een korte tijd degelijk op te leiden. Dit werk en de talloze demonstraties die Baucher uitvoerde zou aanleiding geven tot de polemiek met de comte d'Aure en later met Louis Seeger. Niettemin zou uit deze polemiek de basis voor de hedendaagse Franse traditie worden gelegd met de publicatie van Questions équestres door generaal l'Hotte.
Ook in Duitsland zien we een vergelijkbare reconstructie in de gedaantes van Louis Seeger, die onder Von Weyrother aan de Spaanse Rijschool had gestudeerd, en voornamelijk van Gustav Steinbrecht. Dat we hier spreken over een reconstructie van de dressuur blijkt duidelijk uit het voorgaande citaat van Steinbrecht dat ik reeds heb vermeld. Hij stelt dit overigens ook zeer duidelijk in het volgende citaat in het hoofdstuk 'Doel van de dressuur':
Citaat:"Onze generatie ontbreekt het niet aan een ridderlijke inborst, noch aan de middelen deze schone kunst opnieuw tot bloei te brengen. Als voor de oude gewaardeerde hogeschool slechts half zoveel gedaan zou worden als voor wedrennen en jachten, dan zou het met de totale rijkunst voortreffelijk gaan en zou bovendien de paardenfokkerij wezenlijk groeien. De eerste vereiste echter om weer algemene interesse te wekken voor een kunstzinnige uitoefening van het rijden - en hieraan bij te dragen, is het hoofddoel van mijn boek - is dat al het stijve, gedwongen en pedante uit de kunst verbannen wordt, en het vooroordeel weggenomen dat de mens te paard een heel andere, vreemde houding en richting van het lichaam aan zou moeten nemen en het paard zich als een stijve hark onder hem moet bewegen. Immers, voor ruiter en paard is de rijkunst een gymnastiek, die ze in staat stelt het hoogst mogelijke niveau van ontwikkeling van lichamelijke kracht en behendigheid te bereiken en tentoon te spreiden."
(Steinbrecht, Das Gymnasium des Pferdes in: op. cit., p. 50)
Dat Steinbrecht hierbij ageert tegen contemporaine coarsing praktijken en pleit voor een terugkeer naar de oude meesters blijkt uit hetzelfde hoofdstuk:
Citaat:"Het is betreurenswaardig dat een natie, warbinnen de liefde voor het paard algemeen is en die bij de fokkerij en opfok van paarden onbetwist de beste is, zo ontzettend ontrouw is geworden aan een kunst, die vroeger ook bij hen zo hoog in het vaandel stond. Want er is geen enkel ander land dat zo'n groter meester van de kunst en gedreven liefhebber van het edele paard heeft voortgebracht als Engeland met zijn wereldberoemde Duke of Newcastle."
(Steinbrecht, Das Gymnasium des Pferdes in: op. cit., p. 46-47)
Die terugkeer naar de traditionele dressuur wordt zelfs heel concreet wanneer Steinbrecht spreekt over het aanleren van de zit:
Citaat:"De oude meesters zetten hun leerlingen op tot het hoogste niveau afgerichte paarden,n en wel direct tussen de pilaren zonder beugels en teugels. Hier was geen andere instructie nodig dan onbevangen te gaan zitten zoals men gemaakt is, zich goed breed te maken en dan de benen ongedewongen naar beneden te laten hangen.
In de beheerste, tactmatige beweging van de piaffe kwam de leerling spoedig dusdanig in contact met het paard, dat men kon overgaan tot de pesaden en de sprongen, waarin de ruiter dan leerde zitten door soepel mee te gaan met de bewegingen van het paard. Aldus voorbereid werd de leerling vervolgens, eveneens op een hogeschoolpaard, aan de longe genomen en leerde daar, nog steeds zonder teugels en beugels, in de voorwaartse beweging uitvoeren wat hij tussen de pilaren op één plek had ondervonden: het zich soepel voegen naar alle bewegingen van het paard, of kort gezegd de balans, waarop de goede en zekere zit veel meer gebaseerd is dan op de zo hoog gewaardeerde 'vaste greep'. Bij een dergelijke opleiding, waarbij door regelmatige opmerkingen van de instructeur ook de mooie vormen van de zit vanzelf naar voren komen, had de 'leerling van het begin af plezier in de lesen en legde voor de rest van zijn leven de basis voor het fijne ruitergevoel, de eigenschap die voor het paardrijden en vooral het actief rijden onontbeerlijk is. Onnodig te zeggen dat een dergelijke opleiding van de rekruten in het legger onmogelijk is, maar voor jonge mensen die zich beroepsmatig met de rijkunst willen gaan bezighouden, is dit de enige juiste weg."
(Steinbrecht, Das Gymnasium des Pferdes in: op. cit., p. 21)
Het mag duidelijk blijken dat tegen de tijd dat Steinbrecht schreef de dressuurkennis dermate was verzonken dat enig idee van een cummulatieve lineaire vooruitgang onhoudbaar is. De reden dat ik zo op Steinbrecht focus is omdat Steinbrecht kan gezien worden als de grondlegger van de Duitse traditie, die uiteindelijk (weliswaar, en dit moet ik benadrukken, indirect) zou leiden tot de Skala der Ausbildung.
Misschien zou je kunnen stellen dat we vanaf Steinbrecht wel degelijk opnieuw vooruitgang hebben geboekt in dressuurmatige praktijken. Maar ook op dat vlak pleit de geschiedenis tegen. Hoewel mensen als Steinbrecht onmiskenbaar een invloed hebben uitgeoefend, diende zijn werk geïntegreerd te worden in cavalerievoorschriften, die zoals reeds gesteld een heel wat generaliserende, formeler en pragmatischer karakter behoefde. Daarenboven leidde de mechanisatiegolf van de eerste helft van de twintigste eeuw ertoe dat paardenpraktijken werden gereduceerd tot sportpraktijken, die omwille van de militaire aard van deze sporten, volledig teruggingen op de cavalerievoorschriften. Het is trouwens omwille van die reden dat het concept van 'anlehnung' een effectief terugwerkende druk impliceert. Dit is een specifieke interpretatie van Steinbrechts werk die is gemaakt door Hans von Heydebreck in 1935, waardoor het idee van contact beduidend verschillend werd van welke andere vorm van paardenkunst waar ter wereld (een interpretatie die mijn inziens verkeerdelijk is, maar kan verklaard worden vanuit de noodzakelijkheden van een cavalerie). Wanneer we het dus hebben over zeer fundamentele en concrete rijtechnieken zoals bijvoorbeeld Anlehnung, dan is een dergelijke context geen historisch detail maar een centraal element van de discussie.
Leidde de sportpraktijk dan zelf tot een vooruitgang in de dressuur? Wel jammer genoeg moeten we vaststellen dat dit ook niet het geval was. De initiële regels van de dressuur zijn vastgelegd op basis van de verwachtingen die men stelde in de cavalerie en niet op basis van een bewuste reflectie over wat een gevorderde opleiding voor een paard diende te impliceren. Daarenboven is daardoor de sportdressuur bij aanvang gedetermineerd door de mechanische en uniform formele elementen die in de cavalerie gangbaar waren. Ten tweede heeft dressuur het inherente probleem van artificialiteit die moet worden gegoten in een set aan discrete regels die in concrete punten moeten worden gevaloriseerd en beoordeeld door juryleden (die vaak zelf uit de sportwereld komen en daarom zelf een bepaalde methode aanhingen en zouden verder stimuleren). Dat betekent dat er een inherente trend bestaat om eerder expressies eerder dan onderliggende kwaliteiten te valoriseren (dat laatste is immers heel wat moeilijker om in een objectief regelsysteem te gieten). Verder bestaat het gevaar dat een initieel klein verschil in valorisatie snel over een aantal jaren van herwerking van de regels (vaak door een commissie aan juryleden die voordien actief participeerden en juist door dat verschil in valorisatie hun carrière hebben gemaakt) verder wordt bestendigd en uitvergroot. Ten slotte heeft dressuur binnen het sportgebeuren geen externe doelstelling die de regels kunnen testen. De regels zijn in se artificieel en het is enkel via zeer doordachte en onderbouwde redenering dat wij kunnen nagaan of deze regels al dan niet steek houden en leiden tot het gewenste resultaat. In traditionele dressuur alsook in diverse andere paardengebruiken werd de dressuur, ook al was de kunst op zich het belangrijkste gegeven, steeds afgetoetst (de courses zijn daarvan een mooi voorbeeld). De nieuwe dressuurtrend als een onderdeel van 'working equitation' houdt daarom ook veel meer belofte in om een daadwerkelijke zuiverheid en technische vooruitgang te omhelzen. Het is overigens opmerkelijk dat een ruiter geschoold in de traditionele dressuur volgens de Portugese Lussitano academie, namelijk Pedro Torres, en zijn paard Oxidado (inmiddels meer dan twintig, maar nog in volkomen gezondheid), algemeen wordt erkent als de leidende persoon binnen deze nieuwe discipline.
Ten derde domineren zijn de specifieke sportpraktijken de algemene dressuurinzichten gaan bepalen. Daarin ligt een beduidend verschil tussen de Franse en Duitse traditie. De dressuurinzichten van de Franse Traditie (die aanvankelijk ook volwaardig competeerde in de vroege dressuursport) bleven sterk verbonden aan de école d'équitation te Saumur. Deze instelling die op zich voor haar levensvatbaarheid niet afhing van sportresultaten kon, weliswaar met een traditie van interne dialoog, een onafhankelijke visie op dressuur behouden (een visie die in de loop van de twintigste eeuw trouwens meer en meer is gaan teruggrijpen op de traditionele dressuur). De Duitse methode anderzijds werd bepaald vanuit de FN die zich volledig richtte op de paardenpraktijken die nog bestonden, met name de sportpraktijken. Het waren dan ook vooral mensen uit de dresuursport die verantwoordelijk waren voor de herinterpretatie van de Richtlinien en daarin de Skala der Ausbildung. Met andere woorden zat de vooruitgang in deze school van de dressuur niet zozeer in het algemeen aanscherpen van dressuurpraktijken, maar eerder in het afstemmen van de dressuurinzichten op de verwachtingen en regelgeving die binnen de sport werden gehanteerd.
Simpleman heeft overschot aan gelijk wanneer hij stelt:
Simpleman schreef:Prof. dr. dierenarts en GP ruiter Rob van Wessum heeft in de jaren 90 wetenschappelijk vastgesteld dat er tijdens het dressuurrijden (GP) nauwelijks sprake is van gewichtsverplaatsing tussen voor en achter, toendertijd o.m. gepubliceerd in een groot artikel in de Hoefslag.
Dit is slechts één van diverse wetenschappelijke onderzoeken die hebben aangetoond dat er beduidend verschil is gegroeid tussen de initieel beoogde kwaliteiten van dressuur en de effectieve uitvoeringen op het hoogste niveau van de sport. Ook het werk van Dr. Gerd Heuschmann, Finger in der Wunde (2006), is ter zake hoogst relevant. In zijn boek reageert hij niet enkel op de nefaste werkingen van LDR (die weliswaar op sportvlak heel wat resultaat hebben neergezet), maar ook over het algemeen gebrek aan Lossgelassigeit en te sterk inwerkende handen verantwoordelijke voor de valse knik waaraan ook ruiters die werken volgens de Skala zich vaak schuldig maken (samen met Philippe Karl ben ik er ook van overtuigd dat dit een vrijwel inherent gevolg is van het concept rond Anlehnung dat nog steeds door de FN wordt gepromoot). Ook gewezen dressuurruiter van de eerste burgergeneratie merkt de tekortkomingen op. In zijn artikel "The controversy over "short and deep"", USDF Connection (2001), 36-38, maakt hij een opmerking die niet enkel op LDR van toepassing is, maar wel verklaart waarom de methode in een sportgebruik dat volgens FEI richtlijnen een ideale opleiding dient te representeren is kunnen doorbreken:
Citaat:"This is the reason that almost no clear four-beat walks are seen in modern Grand Prix dressage competition. The walk has been completely "ridden away." What is intended to be the collected trot is actually working trot, because the rider knows that he must avoid a trot that is too passage-like because such a trot would be criticized. The canter is choppy from having been collected prematurely. The transitions are poorly done, and the horses' necks are too short. The judges must be strong in their scoring to reflect these mistakes when they occur."
Simplemans kritiek op de sportdressuur is dus volledig gegrond, maar ik kan bijgevolg niet begrijpen hoe hij net het dressuursysteem, de FN methode met daarin de Skala der Ausbildung, verdedigt dat aan de grond ligt van die sportpraktijken en er bij uitstek sterk door is gevormd.
Ik denk dat dit betoog uitvoerig en beargumenteerd heeft aangetoond dat de hedendaagse dressuur niet zozeer het product is van een cumulatieve lineariteit zoals beweerd door Simpleman. Het is een relatief onbewust product van een historische aaneenschakeling van evenementen en maatschappelijke processen waarin de paardenwereld in het algemeen en vooral de dressuur in het bijzonder het uitzonderlijk zwaar te verduren had. Het is het verhaal van het verdwijnen van de dressuur omwille van moderniseringsprocessen en nieuwe pragmatische paardrijdisciplines. Het is het verhaal van een reconstructie die echter vrede moest nemen met een pragmatische implementatie in voornamelijk de cavalerie. Het is het verhaal van een mechanische wereld met paardenarmoede die werd afgeslankt en bepaald door een sport die op drift is geraakt. Vanuit deze kennis kunnen wij begrijpen en verklaren waarom dressuur eruit ziet zoals ze nu is, maar we kunnen geenszins stellen dat deze dressuur nu een hoogtepunt in de geschiedenis uitmaakt.
Wij staan inderdaad op de schouders van reuzen, maar een ongegrond geloof in een inmiddels onbruikbaar concept als de Skala maakt ons blind om verder te kijken. Niettemin is het voor ons slechts een kwestie van onze ogen te openen. Wij zijn niet meer gebonden aan de strikte condities waarbinnen negentiende-eeuwse cavaleristen moesten opereren. Wij kunnen bewust een keuze maken voor een andere dressuur dan nu wordt voorstaan in sportpraktijken. De enige weg tot zo een bewustwording is door het werk verder te zetten waaraan meesters als Hotte, Steinbrecht of Holbein zijn begonnen, namelijk het beredeneerd en open bestuderen en vervolgens in de praktijk brengen van die rijke traditie, eerder dan het blijven rondcirkelen in de beperkte zwemvijver van één specifiek systeem. De twintigste eeuw kende trouwens al zo een pionier, misschien wel één van de grootste dressuurmeesters ooit, die net vanuit zo een Multi-perspectief benadering de dressuur wederom tot lang ongeziene hoogtes wist te dragen: namelijk in de persoon van Nuno Oliveira. Hij oversteeg de paradox tussen de Duitse en Franse school met diep respect voor de oude meesters en de oude tradities. Laat ons daarom het debat rond een dressuurmatige opleiding niet meer vasthechten aan de Skala, daar bestaat immers geen enkele legitimering voor, maar juist voeren vanuit de diverse perspectieven waarover wij kunnen beschikken. Dat geeft ons de vergelijkende middelen om te komen tot de echte essentie van de zaak:
1. Welke kwaliteiten hebben wij nodig om onze paarden 'blij' op te leren en waarom (die laatste vraag is waar het allemaal mee begint).
2. Welke methodes hebben wij ter onzer beschikking.
3. Hoe en wanneer passen wij deze methodes toe (de 'wanneer' vraag is minstens even belangrijk, aangezien dat net het verschil maakt tussen organische, adaptieve methodes of mechanisch, formele methodes)